woensdag 6 oktober 2010

Talan, Kalimantan-Barst

Ook hier hebben we een boze geest uitgedreven! Ziet u dat meisje daar lopen? Zij werd op een gegeven moment bezeten. Ze gingen er mee naar de dokter, die heeft haar helemaal onderzocht, maar kon niets vinden, en stuurde haar weer naar huis. Toen hebben we haar in de kerk gebracht. Daar werd ze meteen onrustig en bang. We hebben toen voor haar gebeden, en de volgende dag opnieuw bij haar thuis. Bij de derde keer dat we bij haar gingen bidden verliet die boze geest haar. Ze bleef toen eerst een kwartier bewusteloos liggen, daarna kwam ze bij, en toen was ze weer helemaal normaal!

We zijn in Tadan, een zendingspost van de GGRI op Kalimantan. Vanmorgen heb ik hier gepreekt over de geschiedenis van de zeven zonen van Skevas (Hand. 19), en als we daarna door het dorp wandelen vertelt Andreas Bantan dit verhaal, bescheiden, eenvoudig, en zonder enige opsmuk. Ik moet denken aan wat er staat in Markus 16, "De Heer zette hun verkondiging kracht bij met de tekenen die ermee gepaard gingen".
We zijn hier bij een frontlijn, waar de boze geesten hun best doen zich te handhaven. Midden in het dorp staat een oud adathuis. Daarin worden de gesnelde koppen bewaard. Van vroeger, want tegenwoordig gebeurt dat natuurlijk niet meer. Alhoewel, bij die zo zorgvuldig in stand gehouden verzameling zitten er ook van Madurezen, een kopje kleiner gemaakt toen de Dayak hen hier eind jaren 90 verdreven. Het oude leven zit nog dicht onder de oppervlakte.
Ook daarover vertelt Andreas. Er is hier nog zoveel onbegrip. Haast iedereen, de kandidaat-ouderlingen inbegrepen, houdt hier nog vast aan de oude adat. En bij de jaarlijkse ceremoniele plechtigheid bij dat adathuis van deze vroegere koppensnellers, nemen ook de gemeenteleden een actief aandeel. Wilt u daar in uw preek niet iets over zeggen? Daarom die preek over die zonen van Skevas, die de naam van Jezus proberen in te passen in hun eigen magische praktijken. Met desastreuze gevolgen! En dan zit de schrik er in één keer goed in bij die jonge gemeente, en begrijpen ze opeens dat er een radicale keuze van hen wordt gevraagd! Laten we bidden dat dat besef hier ook gaat doorbreken.

Tadan ligt dicht bij de grens met Serawak, het Maleisische deel van dit eiland. Vanaf Piju -  ongeveer twee uur met de bus vanaf Sentagi, en dan nog een kwartiertje op de brommer - ben ik komen lopen. De weg gaat over behoorlijk stevige heuvels, en met de zon brandend bijna recht boven je hoofd wil het zweet er dan wel uitkomen! Op Papua loop je eigenlijk steeds onder het dichte bladerdak van het bos, maar hier is alles open en zoek je vergeefs nog een stukje van de oude hutan: daarvoor moet je nog een heel eind verder, de bergen in. We komen wel door een paar stukken bos, maar dat is nieuw bos, hoogstens 15-20 jaar oud, opgeschoten op vroegere ladangs, de akkertjes op de heuvels waar ze hier hun rijst verbouwen. Sawa's zie je hier vrijwel niet.
Onderweg krijgen we nog een stevige onweersbui over ons heen; maakt me niet veel uit, ik ben toch al doorweekt van het transpireren. Dicht bij Tadan ligt er op het boomstammen-pad door één van de moerassen waar we doorheen komen, een groen-gele slang te zonnen. Libertus, de student die op deze tocht mijn gids is, reageert snel, pakt mijn stok, en slaat het reptiel net zo lang op de kop tot hij niet meer beweegt. Het is volgens hem een giftige slang. Meenemen om op te eten?, suggereer ik. Maar kennelijk heeft hij daar geen zin in: als hij er zeker van is dat het beest echt dood is, gooit hij hem weg, een eind van het pad af.
De dorpen liggen hier een stuk dichter bij elkaar dan op Papua. Ik loop totaal nog geen 4 uur, maar kom onderweg langs Piju-lama en Kerumbi. In beide dorpen staat een kerkje; die in Piju-lama heb ik bij een vorig bezoek zelf mogen openen. Al die kerkgebouwtjes lijken trouwens wel volgens dezelfde tekening gebouwd te zijn.
In Kerumbi zit ik een hele tijd te praten met Keruhi, één van de vroegere ouderlingen, die bij de start van het zendingswerk hier betrokken is geweest. Hij probeert me over te halen hier te blijven overnachten: Tadan is echt niet ver, dat kun je morgenvroeg nog makkelijk doen voor de dienst daar begint. Ja, dat zal wel, maar ik heb nu eenmaal een afspraak met Andreas Bantan!

Zondagmiddag vertrekken we weer uit Tadan. Deze keer gaan we met een motor air (planken prauw met buitenboordmotor) over de rivier naar het stadje Seluas. Een stel jongelui gaat mee: die zitten in Seluas op de SMA (middelbare onderwijs), en moeten morgen weer naar school. Halverwege leggen we aan bij de tuin van één van hun ouders; even later komen ze terug met een paar manden vol groenten, eten voor de komende week. En verder gaat het weer, bocht na bocht. Zo langs de rivier lijkt het hier nog het meeste op Papua. Tot we na de laatste bocht de ijzeren brug van Seluas zien liggen.
Als ik de volgende dag met een paar predikanten hier napraat over deze tocht, zegt pendeta Amien dat ik de volgende keer maar eens naar Suti Semarang moet gaan, een zendingspost hier verderop, nog een heel eind voorbij Sebalo waar ik vroeger al eens geweest ben. Goed, dat houden we dan in gedachten voor een volgende keer. Misschien dat daar nog wat maagdelijk oerwoud te vinden is.
Maar het is duidelijk dat de Dayak hier niet meer de bosmensen zijn die hun voorouders vroeger waren. Ze verplaatsen zich in auto's en bussen en op brommers, en hebben in de meeste gevallen nog nooit een stukje echt oerwoud gezien! Ze staan inmiddels midden in de wereld. Zelfs het verschil met 10 of 15 jaar geleden, toen ik hier voor het eerst kwam, is voor mij al erg groot. Daarom wordt het ook tijd om ons eens te gaan bezinnen op de kleding van de predikant, vindt pendeta Lasen. In de andere kerkgenootschappen is het ondenkbaar dat predikanten in overhemd of batikshirt de preekstoel opgaan, en dragen ze allemaal minstens een jasje en een stropdas. Moeten we ons dan niet aanpassen bij wat in het algemeen behoorlijk wordt geacht? In elk geval hier in de gemeenten rond de stad Bengkayang!
Tja, ik denk wel dat hij een punt heeft. In Wanggemalo kleed ik me ook anders als ik moet preken, dan hier op Kalimantan. Natuurlijk is het waar, zoals de oude ds. D. van Dijk het vroeger eens formuleerde: we hebben geen leer-, maar wel kleer-vrijheid. Maar dat wil nog niet zeggen dat je dus wel in je alledaagse kloffie de preekstoel op kan!  

De Dayak van vandaag staan midden in de wereld. Dat wordt me nog eens goed duidelijk op de terugweg van Seluas naar Sentagi. De bus vertrekt keurig op schema, zo rond 3 uur. Maar dan rijden we eerst nog naar een opslagplaatsje, ergens aan een zijweg van dit grensstadje. Vervolgens halen ze tot mijn verbazing alle leuningen en zittingen van de banken uit de bus. De bedoeling wordt al snel duidelijk: in rap tempo wordt de ene na de andere 50-kilo zak suiker vakkundig onder de banken weg gestouwd. Maleisische suiker wel te verstaan, clandestien over de grens gehaald, en nu net zo clandestien vervoerd naar de grote stad Singkawang om daar met een stevige winst verkocht te worden. Suiker in Maleisie is wel minder van kwaliteit dan de Indonesische suiker, maar stukken goedkoper.
Als er zo 6o zakken provisorisch verstopt zijn, en aan het oog onttrokken door een paar zeilen, gaan de zittingen er weer in. Zo van buiten af is er niets meer van te zien, en lijkt het alsof deze bus gewoon passagiers vervoert. Want die kunnen er ondanks die 3000 kilo vracht natuurlijk nog best bij, in de bus, en niet te vergeten bovenop de bus. Een lucratief handeltje, waar behalve deze smokkelaars van Kalimantan ook heel wat anderen mee van profiteren. Halverwege stoppen we bij een controlepost van de politie, en wordt er snel even iets betaald. Dicht bij Bengkayang komt een motoragent ons achterop om ook zijn beloning in ontvangst te nemen om een oogje dicht te doen. Ja, de Dayak hebben de overgang van hun eigen jungle naar die van de hedendaagse Indonesische samenleving inderdaad uitstekend gemaakt!
Zo rijd ik met onder mijn voeten een paar zakken smokkelwaar terug van een zondag uit preken. Ik zit voorin. De chauffeur naast me blijkt ook een christen te zijn, lid van de GPIB (de Protestantse Kerk van West Indonesie). Hij informeert belangstellend wat ik hier op Kalimantan doe. Lesgeven, een seminar? En boeken schrijven? Prachtig! Ja hij kent bapak Jonkman wel. Maar kennelijk heeft hij geen problemen met zijn vrachtje.
Het is al helemaal donker als we bij Bengkayang komen. Ook niet toevallig natuurlijk, met deze lading: dan wil je niet te veel opvallen. Door het duister lopen Libertus en ik de laatste kilometer van de nieuwe brede weg naar Sentagi. Het lijkt wel symbolisch... Overal is de frontlijn. En de moderne boze geest is misschien nog wel moeilijker uit te drijven dan de oude!


Geen opmerkingen:

Een reactie posten