maandag 12 maart 2012

Wamena, 11 maart 2012

Eergisteren is onze moeder gestorven; vandaag is de derde dag, en met deze dienst sluiten we de rouwperiode af. Morgen rouwen we niet meer. Jezus is gestorven, en op de derde dag opgestaan! We zijn van Hem. En zoals we nu de gestalte van de stoffelijke mens hebben, zo zullen we straks de gestalte van de hemelse mens hebben!

Wusèrem, een klein dorpje aan de samenvloeiing van de Mugi en de Baliem. Ik ben hier ‘toevallig’ verzeild geraakt. Omdat ik deze week geen vlucht naar Wanggemalo of Boma kon krijgen, heb ik zomaar opeens een paar ‘vrije’ dagen. Dus de wandelschoenen tevoorschijn gehaald en de bergen in. Moederziel alleen, maar ik ken de weg, en heb er geen behoefte aan om door een of andere gids op sleeptouw genomen te worden. Waar ik loop is het schitterend weer; ver achter mij trekt boven Wamena de lucht dicht en hoost het er voor het eerst sinds lange tijd. Fijn voor al die mensen die tekort aan water hadden!

Aan het eind van de middag kom ik in Ugem, een dorp hoog tegen de bergen aan de ingang van de Mugi-vallei. Het wordt tijd om een slaapplek te zoeken. Vriendelijke mensen wijzen mij een ‘hotel’, zo van een afstand te zien niet meer dan een houten bivak. Heb ik niet veel zin in. En dus vraag ik de mensen of ze mantri (gezondheidswerker) Ham Lokon kennen; vanmorgen was ik nog even bij Sue, en zij vertelde dat die hier ergens moet werken. Die beide namen van Sue en van die mantri doen de mensen op slag ontdooien. Opeens ben ik voor hen geen toerist meer. Ze brengen me naar de rand van de heuvel, en wijzen naar een paar huizen ver beneden in de diepte: daar woont die mantri, helemaal niet ver! Nee, maar ik weet nog maar al te goed hoe hoog en steil die afdaling is. In 2010 zijn Dineke en ik met veel moeite langs die weg naar boven geklauterd! Maar goed, het moet kunnen, en dus neem ik afscheid van de mensen, en begin aan de afdaling. Weer helemaal alleen.

Ondertussen is het weer nu ook hier omgeslagen. Prachtig om te zien: die regen die daar beneden die een regenboog tegen de bergen doet oplichten. Maar als het begint te miezeren, wordt het minder leuk! De afdaling vraagt sowieso al je volledige concentratie, maar de regen veroorzaakt een gladheid die het ronduit gevaarlijk maakt. Maar er is geen alternatief, dus maar gewoon de tijd er voor nemen.
Eindelijk ben ik beneden, en kom ik bij het huis dat ze me boven hebben aangewezen. Potdicht, alles op slot, geen mens te zien! Ook de andere huizen in deze kleine gemeenschap zijn volledig verlaten. Alleen een magere hond scharrelt rond en kijkt me achterdochtig aan. Het lijkt erop dat ik een probleem heb! Het is intussen kwart voor vijf. Weer terug die heuvel op zie ik echt niet meer zitten. Verder gaan ook niet: ik heb geen idee hoe die weg is en hoever ik dan moet gaan voor ik ergens mensen vindt. Ik ga op een droge plek zitten bij het hoofdpad, in de hoop dat er iemand langs komt die me kan helpen. Ik voel me nu toch wel behoorlijk alleen…

Een kwartiertje later zie ik achter mij iemand over het grasveld tussen de huizen lopen. Ik er achteraan. Het blijkt een oude man te zijn, die geen woord Indonesisch spreekt. Maar als ik de naam van de mantri noem houdt hij een heel verhaal, en wijst ergens naar de bergen aan de andere kant van de rivier. Daar zal hij dan wel ergens zijn, maar hoe ver, en voor hoelang? Ik maak een gebaar van slapen. Dat begrijpt hij, en hij wenkt me mee te komen. Zijn hut blijkt een eindje achter die van de mantri te staan. Zo slaap ik die nacht samen met die oude baas, zonder dat we ook maar één woord van elkaar verstaan. Er is geen eten of drinken. Gelukkig heb ik nog een paar komkommers en mandarijntjes, die deel ik met hem, evenals een stuk chocola dat ik van huis heb meegenomen. Als we ons al allebei al op het stro op de grond hebben neergelegd om te gaan slapen, horen we in de hut naast ons een vrouw thuiskomen. Even later komt die een bordje met wat witte rijst brengen. Maar ook met haar blijkt geen communicatie mogelijk. Ik ga weer liggen. De hele nacht hoor ik in de diepte het donkere bruisen van de Baliem; het is hier nooit helemaal stil.

De volgende morgen neem ik afscheid van de vriendelijke baas. Ik heb besloten om vandaag nog een stukje verder te gaan, en dan vanmiddag hier weer terug te komen; wie weet is de mantri er dan wel. Het is maar goed dat ik gisteren niet verder ben gegaan, want de weg daalt steil af in het ravijn van de Mugi-rivier. Ik kom bij de brug die er boven dat kolkende water gelukkig solide uitziet. Eerst maar wat foto’s maken. Als ik daar mee bezig ben, komt er een man van de andere kant aanlopen, die me de hand schudt en vraagt waar ik vandaan kom, en waar ik heen wil. Fijn weer iemand te ontmoeten met wie je kunt praten! Als ik vertel dat ik gisteren op zoek was naar mantri Ham Lokon, zegt hij: ja, maar dat ben ik! Hij moet het twee keer zeggen voor het tot me doordringt: dat verwacht je op zo’n moment totaal niet.
Hij vertelt hoe het komt dat alles hier de vorige avond zo verlaten was: eergisteren is zijn moeder overleden, en ze zijn nu met z’n allen in de kleine nederzetting vlak aan de overkant van de rivier. Vandaag is de derde dag, de dag dat ze de rouwperiode met een dienst en een gezamenlijke maaltijd afsluiten. Hij nodigt me uit vandaag bij hem te blijven. Even later lopen we aan de overkant het steile pad op naar boven, en daar in dat dorp maak ik die dag alles mee, en praat met tal van mensen. Tussendoor neemt de mantri me mee naar nog weer een ander dorp, een heel stuk verder omhoog, met een schitterend uitzicht over de Baliemkloof. Dit is het eigenlijke Wusèrem.

Rond een uur of twee begint de dienst. Niet in de kerk, maar midden in het dorp. Iedereen neemt plaats op plankjes die op de grond zijn gelegd. Ik houd mijn pet op: de zon brand fel, en mijn haren bieden maar weinig bescherming meer. De oude man naast me heeft hetzelfde probleem. Alleen met het bidden gaat zijn pet af. Onder begeleiding van een gitaar gaan we zingen; en het kernwoord van één van de eerste liederen is bersukaria: wees blij! Het wordt een fantastische middag, daar in de brandende zon. Ik moet denken aan het woord van de Prediker: Het is beter te gaan naar een huis van rouw dan te gaan naar een huis van feestgelag… (7:2) Ik voel het echt als een leiding van de Here dat ik hier vandaag terecht ben gekomen. Ik ging op pad om te genieten van de grootsheid van de schepping, maar kreeg daarbij nog iets veel mooiers: een blik in het leven van een geïsoleerde gemeente op één van de kernmomenten van het menselijke bestaan. Een dag om nooit te vergeten. Trouwens ook een stukje fieldtasting zoals dat één van de doelstellingen is op onze LITINDO-reizen.

Fieldtesting (de andere doelstelling) deed ik eerder deze week. Aan de Theologische Opleiding van de GJPI (ontstaan als zegen op het zendingswerk vanuit de Gereformeerde Gemeenten) behandelde ik het eerste hoofdstuk van de Dordtse Leerregels. Voor LITINDO ben ik momenteel bezig met de vertaling van een commentaar op dit belijdenisgeschrift, van de hand van rev. Art van Delden van de Free Reformed Churches of Australia. De eerste dag is ontnuchterend. Op mijn vraag op grond waarvan God ons heeft uitgekozen, en anderen niet, komt het zelfverzekerde antwoord: op grond van onze werken! En denk nou maar niet dat er hier nog nooit eerder les is gegeven over dit onderwerp! Mijn vraag blijkt een maand eerder een tentamenvraag te zijn geweest… Werk aan de winkel dus! Ik zet ze de volgende dagen in groepjes aan het werk om de voorlopige vertaling per paragraaf te bespreken. Gelukkig komen er dan ook antwoorden die van een beter begrip blijk geven.

Tussen de lessen is er ook tijd voor een bezoek aan de Kalvari-kliniek. Op deze vanuit de GIDI-kerk opgezette kliniek richt men zich vooral op ziekten als Aids, TBC, en geslachtsziekten; die eerste twee gaan hier trouwens hand in hand, vertelt Marcel Kooijmans. Hij werkt hier voor World Team, gesponsord door DVN, en begeleidt het medische team organisatorisch. Hij geeft me een rondleiding en laat zien hoe iedere nieuwe patiënt eerst naar de onderzoekkamer gaat. Als de uitslag er is gaan ze door naar de medicatie, en vervolgens naar de apotheek om de medicijnen op te halen. Voor ze dan naar huis gaan, komen ze eerst nog in de ruang doa, de gebedsruimte. Daar zit een pendeta van de GIDI om hen te begeleiden en met hen te bidden. Marcel vertelt dat er hier regelmatig mensen christen worden. Laat kwam er een meisje die ook christen was geworden, een paar week later terug: ze had een probleem… “Nou vertel maar eens dan.” “Wel, ik heb een vriendin, en die wil misschien ook wel christen worden, maar ze is nog niet ziek…”
Het team van ca. 20 verpleegkundigen, laboranten, administratieve werkers, en een pendeta (tot nu toe allemaal Papua´s) doet fantastisch werk. Maar er is uitbreiding nodig, zegt Marcel. En er moet ook een dokter komen. Eén van de verpleegkundigen is daarvoor naar Menado, om te proberen Papua-studenten geneeskunde hiervoor te motiveren.
In het kantoortje staan duizenden patiëntendossiers. Voor de kliniek zitten een stuk of 15 patiënten te wachten tot ze aan de beurt zijn. Er waren vanmorgen veel meer, maar de anderen moeten later in de week terugkomen. Er wordt niet veel gepraat, en er hangt een wat gelaten sfeer. Begrijpelijk: hun situatie lijkt zo donker en uitzichtloos. Maar op deze kliniek doen ze hun best om te laten zien dat er wel degelijk licht en toekomst voor hen is. Door de medicijnen. Maar meer nog door het Woord van onze God!
En geldt dat niet voor ons allemaal?

A Dieu,
Jaap

Geen opmerkingen:

Een reactie posten